Onlangs heeft het Hof Den Haag in zijn arrest van 6 december 2016 bovengenoemde vraag beantwoord en heeft de vorderingen van onze cliënt uiteindelijk toegewezen.
Feiten
Op 6 december 2016 heeft het Hof Den Haag arrest (ECLI:NL:GHDHA:2016:4141) gewezen in een zaak, waarin de vorderingen van onze cliënt door de Rechtbank waren afgewezen. Nadat de vorderingen van cliënt in eerste aanleg waren afgewezen, heeft hij ons kantoor verzocht om de zaak over te nemen en hem bij te staan in het hoger beroep.
De feiten zijn, vereenvoudigd weergegeven als volgt. Onze cliënt had een relatie met mevrouw X. Mevrouw X heeft op een gegeven moment voorgesteld om een woning te kopen teneinde die te verhuren aan toeristen. Tegenwoordig kan men daarbij denken aan het verhuren van de eigen woning via het platform Air BNB. Zo gezegd zo gedaan. Mevrouw X koopt de woning, maar die dient nog wel verbouwd te worden, om te voldoen aan aan de hedendaagse eisen.
Het betreft een totale verbouwing van de woning, die volledig gestript wordt. De kosten van de verbouwing zijn derhalve aanzienlijk. Mevrouw X vraagt aan onze cliënt of hij de kosten van de verbouwing niet wenst voor te schieten, bij wijze van een lening. Aangezien cliënt de volste vertrouwen heeft dat mevrouw X het bedrag terug zal betalen, schiet hij de kosten van de verbouwing voor als lening. Partijen hebben op dat moment nog geen overeenkomst opgesteld, waarin zijn de lening hebben vastgelegd.
Op een gegeven moment begint onze cliënt te twijfelen of hij het voorgeschoten bedrag wel terug zal krijgen. Kort daarna gaan partijen een overeenkomst van geldlening aan, waarbij mevrouw X verklaart dat zij een bedrag van € 50.000 heeft ontvangen van onze cliënt als lening ten behoeve van de verbouwingskosten. Partijen laten hun handtekeningen legaliseren bij de gemeente Den Haag en gaan verder met de verbouwing. Onze cliënt denkt mooi alles staat netjes op papier, ik hoef mij geen zorgen te maken en de handtekeningen zijn gelegaliseerd wat kan er nog misgaan.
Na enige tijd komt er een einde aan hun relatie en mevrouw X dient volgens de overeenkomst nog haar schuld in te lossen bij onze cliënt. Mevrouw X doet dat niet en onze cliënt stapt naar de Rechtbank en vordert nakoming van de geldleningsovereenkomst, want volgens hem stond alles vast en hij hoefde alleen maar de vordering aanhangig te maken.
Niets bleek minder waar, zijn vordering werd afgewezen. Onze cliënt had de geldleningsovereenkomst in het geding gebracht en stelde dat het een schuldbekentenis was in de zin van art. 157 lid 2 Rv, zodat de inhoud van die overeenkomst dwingend bewijs opleverde voor zijn stelling dat hij € 50.000 had geleend aan mevrouw X. Mevrouw X stelde dat onze cliënt nooit geld heeft gehad, zodat hij haar ook nimmer dat bedrag geleend kon hebben. Mevrouw X bracht daarbij financiële gegevens van onze cliënt in het geding over de afgelopen jaren, waaruit zou moeten volgen dat hij nimmer een dergelijk bedrag kon sparen. Tevens stelde mevrouw X dat de verbouwing niet een dergelijk bedrag had gekost.
De Rechtbank had in eerste aanleg op voorhand aangenomen dat er een geldleningsovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen en dat onze cliënt mevrouw X dat bedrag had geleend. De Rechtbank volgde echter het verweer van mevrouw X en bood mevrouw X de mogelijkheid om haar stellingen te bewijzen.
Aan het einde van de rit kreeg mevrouw X gelijk en de vorderingen van onze cliënt werden afgewezen. Onze cliënt had het vertrouwen in het rechtssysteem verloren. Hoe kon het dat de rechter zijn vordering heeft afgewezen. Hij had toch een overeenkomst waarin duidelijk was vastgelegd dat mevrouw X dat bedrag heeft ontvangen en dient terug te betalen.
Regelgeving
Op grond van de wet kan tegen dwingend bewijs, tegenbewijs worden geleverd
(art. 152 lid 2 Rv). Toegespitst op de onderhavige zaak levert de inhoud van de schuldbekentenis dwingend bewijs op in de zin van art. 157 lid 2 Rv. Tegenbewijs tegen dwingend bewijs kan worden geleverd met alle middelen rechtens. Daarbij dient als uitgangspunt dat het tegenbewijs geslaagd mag worden geacht als het door de akte geleverde bewijs is ontzenuwd (HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0613, NJ 2008, 219).
In deze zaak had de Rechtbank op grond van hetgeen mevrouw X had gesteld en naar voren gebracht, geconcludeerd dat het bewijs dat door de schuldbekentenis was geleverd ontzenuwd was. Onze cliënt had geen ander bewijs, zodat de vorderingen werden afgewezen.
Hoger Beroep
In het hoger beroep zijn wij opgekomen tegen het oordeel van de Rechtbank dat mevrouw X geslaagd was in het leveren van het tegenbewijs. Onze cliënt behoefde niet aan te tonen hoe hij aan dat geld was gekomen noch hoe hij dat bedrag aan mevrouw X had gegeven, want de inhoud van de overeenkomst leverde nou net voor die stelling dwingend bewijs op, namelijk dat mevrouw X een bedrag van €50.000 had ontvangen van onze cliënt.
De Rechtbank had gelet op de feiten in de zaak niet tot het oordeel mogen komen dat het tegenbewijs was geleverd. De bewijzen en stellingen die door mevrouw X naar voren waren gebracht zagen i.c. allemaal toe op het feit dat onze cliënt nimmer geld heeft gehad, zodat hij dit ook niet kon uitlenen en dat de verbouwing nimmer zoveel had gekost. Ten onrechte had de Rechtbank bij haar oordeel te veel waarde aan die stellingen en bewijs gehecht. Het Hof overwoog naar aanleiding van de grieven als volgt:
‘Voor zover [geïntimeerde] betoogt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat, en hoeveel arbeidsuren hij aan de door hem ingeschakelde derden heeft betaald, en ook niet heeft aangetoond welke materiaalkosten hij heeft betaald, miskent [geïntimeerde] dat [appellant] door overlegging van de schuldbekentenis reeds bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat [geïntimeerde] hem (uit hoofde van de door hem voorgeschoten kosten van de verbouwing) € 50.000,- schuldig is en dat het aan [geïntimeerde] is om tegenbewijs te leveren, ook ten aanzien van het bedrag van € 50.000,- dat volgens haar onjuist zou zijn. Het door [geïntimeerde] overgelegde rapport waarin de materiaalkosten van de verbouwing zijn begroot op totaal € 12.500,- à € 15.000,-, zegt nog niets over met de verbouwing gemoeide manuren en de kosten daarvan. Over de met de verbouwing gemoeide manuren en de kosten daarvan heeft [geïntimeerde] slechts gissingen gedaan, die bij gebrek aan een gedegen onderbouwing niet tot ontzenuwing van de schuldbekentenis kunnen leiden. Los daarvan heeft [geïntimeerde] zoals gezegd niet aannemelijk gemaakt in welke mate de materiaalkosten voor haar rekening zijn gekomen.’
Ontzenuwing tegenbewijs dient niet snel aangenomen te worden
Wij hebben gepleit dat ontzenuwing van dwingend bewijs niet al te snel aangenomen dient te worden. Voor deze zaak was wel meer nodig, dan enkel stellen dat de persoon nooit dat bedrag heeft gehad als spaargeld, dan wel dat de verbouwing nimmer een dergelijk bedrag heeft gekost. Tegen het bewijs dat onze cliënt het bedrag aan mevrouw X had gegeven, had mevrouw X meer moeten stellen en haar stellingen aannemelijk moeten maken. Nu zij dat niet heeft gedaan, kan niet aangenomen worden dat de inhoud van de akte die tussen partijen dwingend bewijs oplevert onjuist is.
Wordt een door u aan een ander gegeven lening, door die ander ontkent of wenst u meer informatie over dit onderwerp? Neem contact op met Mr M.W. Fakiri.
T: 070 314 24 14
E: mwfakiri@fakiri-advocaten.nl